Van onze advocaat legitieme. De Rechtbank Limburg heeft op 12 september 2017 uitspraak gedaan over de omvang van de legitieme portie en de inkorting van een gift.

De legitieme portie

Eisers hebben beide recht op 1/2 x 1/3 = 1/6 van de waarde waarover de legitieme porties worden berekend (artikel 4:64 BW). De vraag is dan wat de omvang van deze waarde is.

De legitieme porties worden op grond van artikel 4:65 BW berekend over:

-de waarde van de goederen van de nalatenschap,

-plus de waarde van de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften

-minus de schulden van de nalatenschap, vermeld in artikel 4:7 lid 1 aanhef en onder a, b, c en f BW.

De rechtbank stelt voorop dat het gaat om de waarde van de goederen op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van vader (artikel 4:6 BW).

Hierbij is dus, in tegenstelling tot het standpunt dat gedaagde heeft ingenomen, niet van belang wat op het moment van dagvaarden of nu het saldo van bankrekeningen is. Gedaagde heeft niet betwist dat het saldo van de bankrekeningen op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van vader overeenkwam met hetgeen eisers hebben gesteld.

Verder heeft zij ook de door eisers gestelde waarde van de Nissan, de scootmobiel en de rollator niet betwist, noch dat de schulden van de nalatenschap € 6.917,80 bedroegen. Of de € 42.760,- in aanmerking wordt genomen als goed van de nalatenschap of in aanmerking te nemen gift maakt voor de uiteindelijke rekensom niet uit. De rechtbank oordeelt daarom dat de waarde van de goederen van de nalatenschap als bedoeld onder artikel 4:65 onder a BW, minus de schulden van de nalatenschap als bedoeld in artikel 4:65 onder c BW (€ 19.515,60 + € 42.760,- + € 1.000,- + € 50,- =) € 63.325,60 bedraagt.

Giften

Artikel 4:67 BW bepaalt dat de volgende giften in aanmerking moeten worden genomen:

-giften die kennelijk gedaan en aanvaard zijn met het vooruitzicht dat daardoor legitimarissen worden benadeeld;

-giften die de erflater gedurende zijn leven te allen tijde had kunnen herroepen of die hij bij de gift voor inkorting vatbaar heeft verklaard;

-giften van een voordeel, bestemd om pas na zijn overlijden ten volle te worden genoten;

-giften, door de erflater aan een afstammeling gedaan, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is;

-andere giften, voor zover de prestatie binnen vijf jaren voor zijn overlijden is geschied.

Artikel 4:69 BW bepaalt dat de volgende giften niet in aanmerking moeten worden genomen:

-giften aan personen ten aanzien van wie de erflater moreel verplicht was bij te dragen in hun onderhoud tijdens zijn leven of na zijn dood, voor zover zij als uitvloeisel van die verplichting zijn aan te merken en in overeenstemming waren met het inkomen en het vermogen van de erflater;

-gebruikelijke giften voor zover zij niet bovenmatig waren.

Volgens de advocaat van eisers blijkt uit de bankafschriften van de ouders dat behalve de door gedaagde opgegeven € 304.764,-, waarvan eisers elk € 14.892,61 hebben ontvangen, nog € 42.760,- is geschonken aan gedaagde. Verder moeten volgens hen ook de kosten die de ouders hebben betaald voor het 25-jarig huwelijksfeest (€ 967,35) en de garagepoort (€ 1.635,-) van gedaagde als giften in aanmerking worden genomen.

De advocaat van gedaagde voert als verweer dat moet worden uitgegaan van het overzicht van € 304.764,-. Zij betwist dat zij in aanvulling hierop nog € 42.760,- aan giften heeft ontvangen en dat de kosten van het huwelijksfeest en de garagepoort als giften in aanmerking moeten worden genomen. Volgens haar is het bedrag van € 967,35 een gebruikelijke niet-bovenmatige gift, wat wel blijkt uit het feit dat ook eiser voor zijn jubileum een enveloppe heeft ontvangen, en valt die dus onder de uitzondering van artikel 4:69 onder b BW. Bovendien is de garagepoort op verzoek en in opdracht van vader geplaatst terwijl gedaagde hiertoe geen wens had en is gedaagde door de plaatsing hiervan niet verrijkt, zodat geen sprake is van bevoordeling van gedaagde uit vrijgevigheid.

De rechtbank oordeelt dat het bedrag van € 967,35 als gift in aanmerking moet worden genomen. Voor de vraag of een gift gebruikelijk en niet bovenmatig is (artikel 4:69 aanhef en onder b BW) is onder meer de financiële positie van de ouders van belang. Gedaagde heeft weliswaar gesteld dat sprake was van een gebruikelijke, niet bovenmatige gift, maar zij heeft niets aangevoerd omtrent de financiële capaciteit van de ouders. Hiermee mocht zij niet volstaan, zeker niet nu eiser als verweer heeft gevoerd dat zijn enveloppe slechts € 100,- bevatte en gedaagde zelf heeft aangevoerd dat vader en moeder enkel een AOW-uitkering ontvingen en daarom inteerden op hun spaargeld.

De rechtbank oordeelt dat het bedrag van € 1.635,- niet als gift in aanmerking moet worden genomen.

Artikel 7:175 BW bepaalt dat een schenking een overeenkomst om niet is, die ertoe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt.

Artikel 7:186 lid 2 BW bepaalt dat als gift wordt aangemerkt iedere handeling die er toe strekt dat degene die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt. De bevoordeling moet hebben plaatsgevonden uit vrijgevigheid.

Gedaagde heeft betwist dat hiervan sprake is en aangevoerd dat haar vader de poort heeft vervangen uit eigen belang. In rechte is niet meer vast te stellen of dit wel of niet zo is. Dit komt op grond van artikel 150 Rv voor rekening van eiser.

Ten aanzien van het overzicht van € 304.764,- voert gedaagde aan dat hiervan een groot gedeelte haar woning betreft. Zij beroept zich op artikel 4:66 lid 3 BW, dat bepaalt dat giften, bestaande in de vervreemding van een goed door de erflater tegen verschaffing door de wederpartij van een aan het leven van de erflater gebonden recht, worden gewaardeerd als een gift van dat goed, verminderd met de waarde van de door de erflater ontvangen of hem bij zijn overlijden nog verschuldigde prestaties, voor zover deze niet bestonden in genot van dat goed. Volgens gedaagde moet de waarde van de door vader en moeder ontvangen prestaties worden vastgesteld overeenkomstig de methode van de Belastingdienst ter zake verkregen vruchtgebruik, oftewel op € 53.379,-, zodat dit bedrag in mindering strekt op de in aanmerking te nemen giften.

Volgens eisers is niet, zoals vereist, bij de verkoop een recht voorbehouden, maar zijn alleen achteraf wat stukken opgesteld om één en ander dicht te timmeren. Volgens hen waren vader en moeder tot het eind zelf in staat om zichzelf te verzorgen.

De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 4:66 lid 3 BW moet een gift, bestaande uit de vervreemding van een goed (zoals in dit geval een huis) tegen een tegenprestatie afhankelijk van het leven van erflater worden gewaardeerd volgens de hoofdregel van artikel 4:66 lid 1 BW, oftewel naar de tijdstip van de prestatie. Tussen partijen staat vast dat dit € 210.000,- was. Hierop moet, als inderdaad sprake is van een situatie als bedoeld in 4:66 lid 3 BW de som van de door de ouders ontvangen prestaties in mindering worden gebracht.

Uit de stukken van de overdracht van de woning aan gedaagde blijkt niet dat de overdracht is gebeurd in ruil voor verzorging en ondersteuning. Pas maanden na de overdracht is dit op papier gezet. Gelet op de betwisting door eisers kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4:66 lid 3 BW. Hierbij komt dat, zelfs als de ouders en gedaagde inderdaad zijn overeengekomen dat gedaagde hen in ruil voor de woning zou verzorgen en ondersteunen, de door haar geclaimde waarde van de prestaties onvoldoende is onderbouwd.

Gedaagde heeft geen enkel bewijs overgelegd waaruit blijkt dat, en zo ja, welke prestaties vader en moeder hebben ontvangen, wat gelet op het verweer van eisers wel had gemoeten. Zij sluit aan bij een algemene regeling ten aanzien van vruchtgebruik, maar dat is niet conform het systeem van artikel 4:66 lid 3 BW. De rechtbank zal dus geen bedrag in mindering brengen. Conclusie is dus dat de rechtbank (€ 304.764,- + € 967,35 =) € 305.731,35 als giften in aanmerking neemt.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over de verdeling van een erfenis, over de legitieme of over het kindsdeel of over een schenking of gift in een nalatenschap, belt u dan gerust onze advocaat legitieme op 020-3980150.